Indonesië heeft sinds het midden van de 20e eeuw een bescheiden rol gespeeld in de wereldeconomie, en het belang ervan is aanzienlijk kleiner geweest dan de omvang, hulpbronnen en geografische ligging lijken te rechtvaardigen. Het land is een belangrijke exporteur van ruwe aardolie en aardgas. Bovendien is Indonesië een van ‘s werelds belangrijkste leveranciers van rubber, koffie, cacao en palmolie; het produceert ook een breed scala aan andere grondstoffen, zoals suiker, thee, tabak, kopra en specerijen (bijvoorbeeld kruidnagel). Bijna alle grondstoffenproductie komt van grote landgoederen. De wijdverbreide exploratie naar olievoorraden en andere mineralen heeft geresulteerd in een aantal grootschalige projecten die substantieel hebben bijgedragen aan de algemene ontwikkelingsfondsen. Hoewel Indonesië sinds het begin van de jaren zeventig een belangrijke importeur van industriële goederen, hoogwaardige technologie en technische vaardigheden is gebleven, is de economische basis van het land verschoven van de primaire sector naar secundaire en tertiaire industrieën: productie, handel en diensten. De productiesector overtrof de landbouw in termen van bijdrage aan het bruto binnenlands product (bbp) begin jaren negentig en is nog steeds de grootste afzonderlijke component van de economie van het land. Een aanzienlijk deel van de nationale begroting gaat echter nog steeds naar de landbouw; Als gevolg daarvan is het land sinds het midden van de jaren tachtig zelfvoorzienend gebleven op het gebied van rijstproductie.