Amethist, een violet kwartsmineraal (SiO2), is de meest begeerde variant binnen de kwartsgroep. De naam komt van het Griekse 'amethystos'. Bekend bij de Egyptenaren, Etrusken en Romeinen, werd amethist door Plinius de Oudere beschreven. In het oude China maakte men er kleine gemmen van. In de Middeleeuwen was amethist in Europa zeer geliefd en stond bekend als 'bisschopsteen', populair bij kerkelijke leiders en toegedicht met magische eigenschappen. Het symboliseerde liefde, matigheid en bescherming tegen toverij en hekserij. Jacob van Maerlant verklaarde dat de steen dronkenschap weerhoudt, wat verband houdt met de Griekse betekenis 'tegen de roes'; men geloofde dat wijn uit een amethistbeker niet bedwelmend werkte. Amethist ontstaat in metamorfieten, hydrothermale bronnen en alluviale afzettingen, groeiend op een onderlaag. De prisma's zijn vaak zwak, waardoor de kristalspitsen domineren; hier is de kleur het intensiefst. Door verhitting tussen 470 en 750 graden ontstaan lichtgele, roodbruine, groene of kleurloze variëteiten. Sommige amethisten verbleken in daglicht maar hun kleur kan hersteld worden met radiumbestraling. De kleur is te danken aan ijzer in combinatie met ioniserende straling. Onder kunstlicht is amethist minder aantrekkelijk. Brazilië, bekend om zijn amethistvindplaatsen sinds de Middeleeuwen, wint deze voornamelijk in Bahia, Minas Gerais en Mato Grosso. Recentelijk wordt in Bolivia 'ametrien' gewonnen, een combinatie van amethist en citrien met afwisselende violette en gele kleuren. De overgang tussen de kleuren is echter scherp begrensd.